Na de eerste eenvoudige 
        
ribgewelven 
        experimenteerden de bouwmeesters met extra 
        
gewelfribben, 
        om de druk van het 
        
gewelf 
        nog beter op te vangen en naar de 
        
aanzetten 
        van het gewelf te leiden.
        
De 
kruisrib 
        is en blijft hierbij 
        
primair 
        (tenminste zolang er sprake is van een 
kruisribgewelf), 
        de 
tierceron 
        komt erbij als 
secundaire rib. 
        Omdat die niet naar de (hoofd)
sluitsteen 
        loopt, zijn er extra ribben nodig om alle knooppunten, met hun 
        
knoopstenen, 
        met elkaar te verbinden. Die 
liernes 
        komen op de derde plaats, ze zijn 
        
tertiair. 
        
Hoewel ze minder dragen, kunnen we toch wel als secundaire ribben beschouwen de ribben die soms onder de kruinen van het gewelf aangebracht worden, 
        de 
kruinrib overlangs 
        in de lengte van het gewelf, en haaks daarop de 
        
kruinribben overdwars.
        
        
        
        
        
        
          Tekst: Jean Penders (02-2017). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders